Risicocommunicatie

Uit WIKIvarium
Naar navigatie springenNaar zoeken springen

Een risico heeft twee componenten: de intensiteit van het gevaar dat men loopt (angst) en de kans dat men daadwerkelijk met een dergelijke gebeurtenis wordt geconfronteerd (waarschijnlijkheid) (TNS NIPO, 2006). In ieder geval behoren risico’s, zoals de kans op een ramp, tot zaken die in de beleving van mensen op één of andere manier een bedreiging zijn voor de gezondheid, veiligheid of welbevinden. Het communiceren over de kans op het plaatsvinden van een noodsituatie en de mogelijke gevolgen daarvan, wordt risicocommunicatie genoemd. Een belangrijk punt hierbij is dat het communicatie betreft vóórdat er daadwerkelijk iets gebeurd.


Risicoperceptie

Bij het communiceren over risico’s speelt de perceptie van de doelgroep een belangrijke rol. Risicoperceptie is de individuele intuïtieve beoordeling van zowel de kans van optreden van een noodsituatie als de eraan verbonden factoren (Ministerie van Verkeer en Waterstaat & Rijkswaterstaat, 2004). Deze beoordeling wordt beïnvloed door:

  • De eigenschappen van het risico; Hieronder vallen: de kans op een noodsituatie, de ernst van de gevolgen, de risicobron en de nabijheid van het risico.
  • De individuele factoren; Hieronder vallen: de eigen zelfredzaamheid, de bekendheid met het risico, de beheersbaarheid van de situatie, de plaats waar men is opgegroeid, eerdere ervaringen, het voorstellingsvermogen van een persoon en of men al dan niet vrijwillig aan het risico blootstaat.
  • De maatschappelijke factoren.

Deze factoren bepalen hoe erg men het vindt als men getroffen wordt. Hiervoor zijn relevant: de hoeveelheid media-aandacht en de aanwezigheid van een cultuur waarin veiligheid belangrijk wordt gevonden

De risicoperceptie van mensen bepaalt of mensen zich voorbereiden op een noodsituatie (Pro-actie en Preventie). Wanneer mensen het bestaande risico op een noodsituatie als klein beschouwen, zien ze de noodzaak tot voorbereiding niet in (Preparatie)(Van Vliet, 2006). Burgers zijn wel bereid zich voor te bereiden op alledaagse, ‘huishoudelijke’ ongevallen, maar niet op grote, levensverstorende calamiteiten. Deze weigerachtigheid hangt samen met de geringe kans dat dergelijke grote calamiteiten zich voordoen (Van den Brand, 2008).

Risicocommunicatie kan de risicoperceptie van mensen beïnvloeden (Van Vliet, 2006). Tevens kan het communiceren over risico’s de zelfredzaamheid van burgers vergroten. Beter geïnformeerde burgers zijn zelfredzamer. In geval van een mogelijke noodsituatie kan dit wellicht tot een minder grote escalatie leiden, dan in situaties waarin het vertrouwen en het gevoel van zelfredzaamheid minder is of ontbreekt. Wanneer burgers risicobewust zijn, nemen zij signalen sneller serieus. Dat geldt zeker ook voor mensen met een beperking.

Resultaat

Het is bekend dat het gedrag van mensen moeilijk te beïnvloeden is als het gaat om feitelijke voorbereiding op een noodsituatie. Mensen staan pas open voor instructieve vormen van risico- en crisiscommunicatie als de tijd daarvoor rijp is. In het geval van bijv. een dreigende overstroming is dat op zijn vroegst enkele dagen voor de mogelijke overstroming. Dit betekent dat het benodigde instructiemateriaal voor de communicatie naar burgers eerder klaar moet zijn, namelijk voordat er sprake is van een dreiging van een noodsituatie (Vergeer, 2008). De informatieverwerking van ontvangers wordt in sterke mate beïnvloed door specifieke kenmerken van de personen zelf, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, mogelijke beperking en het wel of niet hebben van kinderen.

Daarnaast spelen de volgende factoren ook een rol bij de informatieverwerking:

  • De aandacht die de media geven aan een bepaald risico;
  • Het vertrouwen in de zendende partij (partij die informatie over risico’s verzendt);
  • Een nieuw versus oud risico (voorbeeld: de grieppandemie);
  • De vraag of een vergelijkbaar risico elders in de wereld al een noodsituatie heeft veroorzaakt.

Een andere belangrijke voorwaarde voor effectieve gedragsbeïnvloeding is betrokkenheid. Wanneer iemand zich betrokken voelt, dan uit zich dat in:

  • Een grotere belangstelling en informatiebehoefte;
  • Beter en diepgaander verwerken van de informatie;
  • Groter probleembesef;
  • Hoger besef van eigen verantwoordelijkheid;
  • Meer inzicht in de eigen mogelijkheden om bij te dragen aan de oplossing van een probleem;
  • Hoger besef van de noodzaak om zelf actie te ondernemen, inspanningsbereidheid;
  • Sterkere attitudes en gedragsintenties, meer gemotiveerd tot het vertonen van het gewenste gedrag en minder beïnvloedbaar door negatieve signalen uit de sociale omgeving (Van Vliet, 2006).


Effecten

Betrokkenheid zorg er dus voor dat mensen meer open staan voor risicocommunicatie. Daarnaast is het uitermate belangrijk op welke manier iemand een boodschap waarneemt en verwerkt. Blanchard-Boehm heeft een model ontworpen dat aangeeft welke fasen een burger moet doorlopen, wil effectieve risicocommunicatie plaatsvinden; betrokkenheid versterkt die fasen:

  • 1. een individu hoort de boodschap (mensen met een hoger risicobesef horen de boodschap eerder).
  • 2. begrijpt de inhoud (de acceptatie van risico’s valt of staat met het begrijpelijk zijn van de risico-informatie voor degene voor wie het bedoeld is).
  • 3. vertaalt het bericht naar de persoonlijke situatie of gelooft het bericht (de mate waarin mensen het bericht geloven, hangt sterk samen met hoe ze hun eigen kwetsbaarheid inschatten).
  • 4. bevestigt de eigen interpretatie aan de hand van contact met anderen (de bevestiging van de boodschap wordt vaker gezocht door mensen die al voorbereidingsmaatregelen hebben genomen).
  • 5. reageert op het bericht met acties die bezittingen en levens redden (mensen die vaker stilstaan bij het risico zullen eerder stilstaan bij de maatregelen die ze zelf kunnen nemen).

Een heldere boodschap zorgt er voor dat alle burgers onafhankelijk van elkaar deze fasen doorlopen. De volgende kenmerken bepalen een heldere boodschap:

  • De inhoud van de boodschap; de boodschap zal informatie moeten bevatten over de risicolocatie, de grootte van het risico en aanbevelingen voor ‘verspreidingsacties’.
  • De stijl van de boodschap; dit omvat voornamelijk een specificatie van de nabijheid van het risico, consistentie van verschillende boodschappen en de mate van zekerheid.
  • Het medium waarmee de boodschap verspreid wordt; de boodschap zal via meerdere kanalen verspreid moeten worden.
  • De frequentie waarmee de boodschap verspreid wordt; de frequentie bevat zowel het aantal herhalingen als de tijd die zit tussen het herhalen van de boodschap.
  • De kenmerken van de zendende organisatie. Van belang is hoe de ontvanger de mate van competentie of kennis, geloofwaardigheid, objectiviteit en de psychologische aantrekkelijkheid van de zender inschat.


Informatiekanalen van de overheid

De rijksoverheid, provincies en gemeenten besteden al aandacht aan veiligheid bij noodsituaties. Zij hebben speciale informatiekanalen om de burgers te informeren. In een enquete is aan respondenten gevraagd welke informatiekanalen zij kennen van deze overheden. De respondenten konden meerdere antwoorden geven. Het blijkt dat de rampenzenders op radio en televisie alom bekend zijn. Ook het landelijke noodnummer 112 is bekend. Uit de resultaten blijkt dat alle respondenten met een auditieve beperking de radiofrequentie van de rampenzender op de radio niet kennen.

Het merendeel van de respondenten kan zelf de informatiekanalen van de overheden achterhalen. Er is hierbij geen verschil in beperking op te merken. Redenen die daarvoor genoemd worden zijn:

  • beschikking over internet;
  • de gemeente bellen;
  • de informatie is huis-aan-huis verspreid.

Een klein aantal respondenten heeft aangegeven dat zij niet zelf de informatiekanalen van de overheden kunnen achterhalen. Twee van deze respondenten hebben een verstandelijke beperking; één respondent heeft door zijn aangeboren aandoening minder verstandelijke vermogens (syndroom van Klinefelter). Zij geven aan dat voor hen de informatie moeilijk te begrijpen is, zij deze niet kunnen onthouden en dat het lastig voor hen is om informatie te onderscheiden naar belangrijk en onbelangrijk. Eén respondent die de informatiekanalen niet zelf kan achterhalen, kan dit niet omdat deze informatie volgens hem wordt aangereikt en vertrouwelijk is.

Enkele respondenten gaven de eisen aan waar voor hen de informatie aan moet voldoen. Blinden en slechtzienden willen de informatie graag verkrijgen in braille. Voor doven en verstandelijk beperkten zal de informatie kort, duidelijk en in eenvoudige taal moeten zijn. Ook pictogrammen zijn hierbij heel handig. Eén respondent met een verstandelijke beperking wil graag de informatie door een begeleider uitgelegd krijgen. Hij geeft daarbij wel aan dat de kans dat hij deze informatie onthoudt erg klein is.

Het blijkt overigens dat de voorbereidingen en de informatiebehoefte van mensen met beperkingen niet wezenlijk verschillen van die van mensen zonder beperkingen.